De vechttechnieken van de Katori Shinto Ryu zijn niet alleen bedoeld om het (aanvallende of verdedigende) gebruik van specifieke wapens tegen andere specifieke wapens aan te leren, maar ook om de algemene principes van de vechtkunst te doorgronden.
De basis van al deze technieken is de zwaardkunst, of beter: zwaardkunde. Alle andere onderdelen van het curriculum bouwen hierop voort.
Het aanleren van deze kunde kan voor alle stijlen, uit welke cultuur dan ook, tot drie benaderingen worden herleid: tactische oefeningen, sparren, en zoals in het geval van de Katori Shinto Ryu het beoefenen van formeel vastgelegde vormen – in het Japans: de kata.
Vaak worden kata gezien als een volkomen gefixeerd stramien waarin voor individuele eigenaardigheden geen plaats is. Dit is een verkeerde visie. Kata zijn vergelijkbaar met muzikale etudes: de noten zijn vastgelegd, maar de interpretatie varieert van leraar tot leraar, is verbonden met de vaardigheden en persoonlijke karakteristieken van de speler, en kan door hetzelfde individu in verschillend tempo, ritme en met verschillende temperamentele kleur worden vertolkt. Bovendien worden de meeste Katori Shinto Ryu-kata door twee personen samen uitgevoerd, waardoor een voortdurend veranderende combinatie van mogelijke interacties ontstaat. Het streven om de kata als een automaat volgens een vast patroon uit te voeren staat haaks op de didactische bedoelingen van het systeem en voert tot een dode folklore.
Tactische oefeningen of sparren komen in de Shinto Ryu niet als aparte oefeningen voor; de gevorderde student ontdekt echter dat hij of zij binnen de kata wel degelijk tactiek en verrassingsacties kan oefenen. Een goede leraar zal af en toe elementen invoeren om te controleren of de student zijn ‘etude’ niet op de automatische piloot uitvoert. Het spreekt vanzelf dat dit pas kan als men een hoog niveau van technische vaardigheid heeft bereikt.
Aangeleerde technieken werden vroeger toegepast in het tweegevecht of op het slagveld, niet in wedstrijden. De didactiek is er daarom op gericht om de student te leren tegenstanders volledig uit te schakelen of te controleren.
Curriculum
Kihon
Basisoefeningen om het zwaard te leren hanteren: het aanleren van de houdingen en het slaan, steken en lopen.
Kihon kan zowel met een houten als met een metalen zwaard worden gedaan.
Tachi-jutsu
Omote-no-tachi
Samen met iai-jutsu het belangrijkste deel van het curriculum: de basis van het vechtsysteem, beoefend met een partner.
De beginnerskant (kirikomi) leert:
- De aanval – eenvoudige en samengestelde aanvallen
- De verdediging – ontwijken en eventueel weren
- De tegenaanval – hetzij na het ontwijken/weren, hetzij voordat de aanval van de tegenstander arriveert.
- Positie – altijd op een plek pogen te komen waarin men de tegenstander wel kan aanvallen, maar niet makkelijk aangevallen kan worden. Dit is verbonden met:
- Centrum houden – ‘de deur dicht laten’.
- Op een juiste en dynamische afstand blijven.
- Aanval of tegenaanval timen.
- Snelheid in de actie/reactie (NIET: alles uitvoeren op een zo hoog mogelijke snelheid).
- Ritme en mogelijk lange duur van een gevecht.
De gevorderdenkant, de ukedachi, leert de aanval te ontvangen en beheersen, contact te houden, en de eigen mogelijkheden verborgen te houden voor de tegenstander.
Uiteraard doet elke student, hoe gevorderd ook, elke les de beginnersoefeningen.
Gogyo-no-tachi
De vaardigheden die in het omote-no-tachi zijn aangeleerd worden voortgezet op kortere afstand en zonder haperingen, dus met minder tijd om te reageren.
Schichijo-no-tachi
De hoogste vorm, waarin het voornamelijk gaat om het onderlinge ritme en de voortdurende dynamische, golvende beweging van het gevecht.
Het is zinloos om deze laatste twee niveaus te onderwijzen aan een student die zich nog niet door jarenlange oefening de technische vaardigheden van het omote-no-tachi eigen heeft gemaakt.
Ryoto (twee zwaarden)
Moeilijke oefenelementen: voortdurend een andere afstand kunnen innemen (zwaard in rechterhand is langer dan het zwaard in de linkerhand); beide handen zelfstandig kunnen gebruiken.
Kodachi (kort zwaard)
Bijzondere nadruk op inkomen en snelheid. Tevens voorbereiding op het yawara (jiu-jutsu)
Iai-jutsu
Omote no iai-jutsu
Solo-oefeningen met een metalen zwaard. Aanleren van een gevoel voor de katana (dus niet het houten oefenzwaard uit de partneroefeningen); oefenen van snelheid. Belangrijke elementen: snelheid, explosieve acties, het kunnen bewegen in ‘zittende’ positie.
Gokui no iai-jutsu
Hogere vorm waarin het niet meer om de techniek gaat maar om een zuivere, ritmische, golvende beweging.
Lange wapens: bojutsu, naginatajutsu, sojutsu (stok, hellebaard, speer)
Voor de omote-vormen gelden dezelfde oefenelementen als in omote-no-tachi, maar met langere (en dus minder makkelijk te hanteren) wapens. De wapens van beide oefenpartners hebben een ongelijke lengte.
De bo kan niet snijden en zal daarom de tegenstander moeten opjagen en tegelijkertijd op afstand houden. Belangrijk voor de zwaardkant is hier het positiespel en het inkomen. De naginata kan wel snijden, en zo het wapen van de tegenstander controleren. De yari is daar door zijn grote lengte weer minder voor geschikt, maar kan de tegenstander wel op afstand houden. Bijzonder leerelement van de yari is het wapen ‘inkorten’ als de tegenstander toch weet in te komen.
Shuriken-jutsu
Is eigenlijk iai-jutsu met voorafgaande atemi (klap om tegenstander uit balans te brengen) door het gooien van de shuriken. De shuriken is niet bedoeld om de tegenstander volledig uit te schakelen.
Yawara (jiu-jutsu)
Zelfde idee als kodachi, maar nu ongewapend, met de hand als zwaard (tegatana). Bijzondere moeilijkheiden: de stress van daadwerkelijk fysiek contact en het uit balans brengen van grotere en zwaardere tegenstanders.
Stephen Snelders